Ouders en leraren moeten anders met jongeren omgaan, bepleit neuropsycholoog Jelle Jolles in zijn nieuwe boek ‘Leer je kind kennen’. “Leren gaat alleen goed als sociaal-emotionele processen erbij worden betrokken.”
Op veel scholen verdwijnen de handvaardigheidslokalen. Eind 2018 schreef ik hierover een opiniestuk in het NRC. Ik kreeg hier ontzettend veel reacties op. Hoe kan dit als we tegelijkertijd geen vakmensen kunnen vinden in Nederland? En hoe komt het dat we leren timmeren, zagen en ‘iets maken’ met je handen niet meer zo hoog op de prioriteitenladder hebben staan? Je handen als instrument leren gebruik en de wereld ‘kunnen vormgeven’ is minstens zo belangrijk! Gelukkig is er een spannende nieuwe beweging in Nederland gaande: het maakonderwijs ook wel ‘the maker movement’. Hier gaat leren en mooie dingen maken hand in hand! En dit kan in de klas, bij de bieb of op bezoek bij de fietsenmaker. Met maakonderwijs expert Wytkse de Man van de Alan Turingschool in hartje Amsterdam ga ik hierover in gesprek. We verkennen hoe leerkrachten kunnen starten met maakonderwijs en wat het vraagt van de dagelijkse schoolomgeving.
Leraren weten niet wat ze aanmoeten met ‘Onderwijs 2032’
Laura van Baars18 november 2016
Onderwijs
Leraren trappen op de rem bij het uitvoeren van het vernieuwingsplan voor het Nederlandse onderwijs, ‘Onderwijs 2032’.
Volgens lerarenbond De Onderwijscoöperatie, die gisteren een rapport aanbood aan staatssecretaris Dekker, vinden ze het plan te veel ‘van boven’ opgelegd. Zij willen graag zelf een hoofdrol spelen bij het ontwikkelen van een nieuw lesprogramma, maar dan moeten ze daar wel meer tijd en ruimte voor krijgen.
De leraren weten nauwelijks wat voorstellen van de adviescommissie Schnabel precies inhouden. Ze blijken wel enthousiast over het meer aandacht geven aan technologische ontwikkelingen, digitale vaardigheden en burgerschapsontwikkeling. Kritisch zijn ze over het ontbreken van vakken voor kunst, bewegen, talen, geschiedenis en aardrijkskunde, en over het groeperen van het onderwijs rondom de kennisdomeinen mens & maatschappij, taal & cultuur en natuur & technologie. Ook vraagt een deel van de leraren zich af voor welk probleem dit advies een oplossing is.
Politiek nu aan zet
Achtergrond van ‘Onderwijs 2032’ is dat de kerndoelen in het basis- en voortgezet onderwijs inmiddels tien jaar oud zijn en gemoderniseerd moeten worden. In 2020 zou er een nieuw curriculum, liefst met doorlopende leerlijnen tussen basis- en middelbaar onderwijs , klaar moeten zijn.
De Tweede Kamer moet gaan vaststellen hoe leraren binnen hun dienstverband ook nog ruimte krijgen voor voortdurende curriculumontwikkeling
De koepels van basisscholen en middelbare scholen zijn willen graag door met ‘Onderwijs 2032’ maar vinden ook dat dit zonder de leraren niet kan, stellen zij in een rapport dat ze eveneens gisteren aan Dekker aanboden. Volgens de Onderwijscoöperatie is ‘de politiek nu aan zet’: “De Tweede Kamer moet gaan vaststellen hoe leraren binnen hun dienstverband ook nog ruimte krijgen voor voortdurende curriculumontwikkeling”. Dekker ziet volgens zijn woordvoerder voldoende grond om verder te praten.
De Onderwijscoöperatie is een samenwerkingsverband van vakbonden Aob, CNV Onderwijs, de Federatie van Onderwijsvakorganisatie en VVO. Enkele weken geleden stapte de kleinste bond Beter Onderwijs Nederland (BON) eruit omdat de Onderwijscoöperatie teveel aan deleiband van het ministerie zou lopen. Het zou draagvlak onder leraren te suggereren dat er in feite niet is. De kritiek van de Onderwijscoöperatie en BON dat leraren onvoldoende kennis hebben van 2032, komt wel overeen.
Kinderen met hoger opgeleide ouders hebben op school betere kansen dan kinderen uit een lager opgeleid milieu. Dat leidt tot standenonderwijs, zeggen experts. De Onderwijsraad pleit voor een ‘fundamentele herbezinning’ van het Nederlands onderwijsstelsel.
In Den Haag staat elke schooldag een bakfietsfile vanuit het centrum naar andere wijken in de stad met populaire basisscholen. Zoals de oude basisschool van premier Mark Rutte en particuliere scholen in de chique buurt Benoordenhout. Schooldirecteur Annelies van Eijk van de openbare school OBS Benoordenhout omschrijft het imago van de exclusieve scholen in die wijk als volgt: ‘De kinderen heten Jan-Willem en Rosalinde en de gezinnen gaan in de voorjaarsvakantie met de Volvo skiën. Met het kerstdiner komt de nanny filmen, omdat de ouders niet kunnen.’
In het kort
Zorgen over segregatie en kansenongelijkheid nemen toe.
Bij gelijke prestatie krijgen kinderen uit lagere opgeleide gezinnen lager schooladvies.
Brede scholengemeenschappen verdwijnen in de steden.
Daardoor wordt het switchen naar een hoger niveau moeilijker.
De onderwijsraad wil dat het onderwijsstelsel op de schop gaat
Hoe anders is de situatie in de Schilderswijk en Transvaal, aan de andere kant van de stad. Daar geen bakfietsfile, maar ‘een toename van kinderen die zonder ontbijt naar school komen’, zegt onderwijsbestuurder Jo Willenborg van koepel Haagse Scholen (52 locaties). De meeste kinderen hebben ouders met een lagere opleiding en starten met een achterstand. De inzet van jeugdhulp is groot. ‘We zien veel schrijnende gevallen, want armoe leidt ook tot heel nare dingen thuis.’
Segregatie en kansenongelijkheid zijn van alle tijden. Maar door recente cijfers nemen de zorgen toe. In tegenstelling tot wat de meeste mensen denken, maakt het Nederlandse onderwijssysteem de ongelijkheid in kansen voor kinderen groter. Keuzes van beleidsmakers, scholen en ouders doen er nog een schepje bovenop.
Voor de Onderwijsraad is de maat vol. De onafhankelijke adviseur van regering en parlement pleitte in december voor een ‘fundamentele herbezinning’ van het Nederlandse onderwijsstelsel.
Net als in Amerika
Uit cijfers van de Onderwijsinspectie blijkt dat ruim 70% van de kinderen in Den Haag van school zou moeten wisselen om tot een goede afspiegeling van de bevolking te komen. De Hofstad is daarmee de meest gesegregeerde stad van Nederland. In andere grote steden schommelen de percentages tussen de 50% en 70%. ‘De segregatie op basisscholen in steden is even groot als op basisscholen in Amerikaanse steden’, zegt hoogleraar sociologie Herman van de Werfhorst van de UvA.
Basisonderwijs in Nederland is sterk gesegregeerd
Segregatie in het basisonderwijs in grote steden, uitgesplitst naar woonsegregatie enschoolkeuze in 2016.
Opvallend is dat de segregatie op basis van etniciteit in Nederland daalt. Daar staat een toename van de segregatie op basis van inkomen en opleiding van ouders tegenover. Met andere woorden: op steeds meer scholen is niet een etnische groep dominant, maar het ouderlijk milieu.
De kloof wordt groter op de middelbare school, zegt Louise Elffers, die bij de universiteit en hogeschool van Amsterdam onderzoek naar dit thema doet. ‘Als kinderen in groep acht gelijk presteren, is het verschil in doorverwijzing afhankelijk van het opleidingsniveau van ouders. Kinderen uit lager opgeleide gezinnen worden bij een gelijk prestatieniveau vaker naar vmbo verwezen en kinderen met hoger opgeleide ouders vaker naar havo en vwo. Daardoor krijg je standenonderwijs.’
Het grootste probleem is de scheiding van kinderen op elf- of twaalfjarige leeftijd op basis van niveau, zegt socioloog Van de Werfhorst. Deze erfenis van de ambachtsscholen eind negentiende eeuw creëert ongelijkheid en een ‘selffulfilling prophecy’. Want op het vmbo krijgen kinderen andere leerkansen dan op het vwo. Daardoor nemen de verschillen in prestaties al op jonge leeftijd toe.
18
18% van de kinderen in het voortgezet onderwijs zit op een locatie waar alle schoolsoorten bij elkaar zijn ondergebracht.
De centrale eindtoets in groep 8, die gelijke kansen moet bevorderen, heeft steeds minder waarde gekregen, constateert Elffers. ‘We weten al jaren dat leraren geneigd zijn om kinderen met verschillende achtergronden ongelijk te adviseren. Door het schooladvies de toelating tot het voortgezet onderwijs te laten bepalen in plaats van de toets, is de kansenongelijkheid toegenomen.’
Switchen wordt moeilijker
Tegelijkertijd maken middelbare scholen het steeds moeilijker om van niveau te wisselen. Brede brugperiodes worden korter en smaller. In grote steden verdwijnen de brede schoolgemeenschappen. ‘Vooral in gebieden met veel concurrentie maken middelbare scholen het voor leerlingen op hogere niveaus zo aantrekkelijk mogelijk om binnen te komen’, zegt Elffers. Denk aan scholen met alleen havo en vwo, tweetalig onderwijs of vwo+.
Ouders op hun beurt doen er alles aan om te voorkomen dat hun kind op het vmbo terechtkomt en kopen allerlei diensten in, zoals huiswerkbegeleiding. Zij associëren het vmbo volgens Elffers met ‘de onderkant’, ook al is dit het gemiddelde prestatieniveau. Dat komt omdat mensen wereldwijd steeds hoger opgeleid raken. ‘Daardoor neemt de concurrentie en verdringing op de arbeidsmarkt toe en voelen mensen druk om zo hoog mogelijk opgeleid te raken.’
Volgens onderwijskundige en bijzonder hoogleraar sociaal-culturele achtergronden Eddie Denessen is er sprake van een ‘klassieke statusstrijd’. Hij vraagt zich af of scholen, beleidsmakers en ouders wel aan gelijke kansen willen werken. ‘Gelijke kansen gaat niet alleen om het wegwerken van achterstanden, maar ook om het verkleinen van de kloof met kinderen van hoger opgeleide ouders. Dat is een heel moeilijk punt voor ouders en beleidsmakers. Scholen zien hoger opgeleide ouders toch vaak als hoofdklant.’
Tijd voor actieHet is tijd voor actie, vinden de drie experts. Denessen pleit voor het afschaffen van het schooladvies van leraren op de basisschool. Van Elffers mag het advies blijven bestaan, maar dan wel op voorwaarde dat het niet de schoolloopbaan bepaalt. ‘Ik begrijp niet dat leraren nog meewerken aan het geven van een schooladvies wanneer dat gebruikt wordt om de schoolloopbaan van kinderen op jonge leeftijd op slot te zetten. Ik zou dat als leraar weigeren.’
Ook de vroege selectie moet op de schop. ‘Hoeveel duidelijker moet het beeld nog worden voordat het ministerie van Onderwijs in actie komt?’, zegt Elffers fel. ‘We moeten het beest in de ogen kijken. Er zijn zoveel oplossingen mogelijk. Laat leerlingen bijvoorbeeld starten op een bepaald niveau en kijk telkens hoe het gaat en of ze een stapje hoger of lager kunnen maken. Op hun vijftiende kunnen ze dan een uitstroomprofiel kiezen.’
Kansenongelijkheid en segregatie in een notendop
1. Segregatie op basis van opleiding en inkomen van ouders neemt toe.
2. Door de verschillende schoolsoorten, niveaus, leerwegen en opleidingen komen kinderen met verschillende sociale achtergronden elkaar steeds minder vaak tegen. Dit heeft gevolgen voor de sociale samenhang.
3. De vroege selectie op elf- of twaalfjarige leeftijd is nadelig voor kinderen uit lagere sociaal-economische milieus en laatbloeiers.
4. Kinderen uit lager opgeleide gezinnen worden bij een gelijk prestatieniveau vaker naar vmbo verwezen en kinderen met hoger opgeleide ouders vaker naar havo en vwo.
5. Er zijn minder brede middelbare scholen. Ook stellen opleidingen in het mbo, hbo en wo aanvullende toelatingseisen. Daardoor is de kans om later door te stromen naar een hoger niveau kleiner.
De Onderwijsinspectie zou niet moeten kijken naar het niveau dat leerlingen hebben behaald, maar scholen moeten afrekenen op de investeringen om leerlingen te helpen, vindt Denessen. Middelbare scholen hebben nu belang bij een lager advies voor twijfelgevallen, legt Elffers uit. Zij krijgen bonuspunten als een leerling examen doet op een hoger niveau dan het niveau waarop hij of zij is ingestroomd. Een lager niveau levert juist strafpunten op.
Eisen bij financiering
Gemeenten zouden bij de financiering van nieuwe schoolgebouwen kunnen eisen dat de school alle niveaus aanbiedt, stelt Van de Werfhorst voor. Een gesprek met alle scholen om te voorkomen dat de segregatie toeneemt, is ook al een goede stap, zegt Elffers. ‘De teneur is nog teveel: “Laat scholen maar experimenteren en we zien wel.”’
Dat kansenongelijkheid alleen voor linkse politieke partijen een interessant thema is, wijst onderwijskundige Denessen resoluut van de hand. ‘Geen enkel kind mag afgerekend worden op het opleidingsniveau van zijn of haar ouders. Door de ongelijke kansen in het onderwijs laten we veel talent aan de onderkant onbenut. Je gooit dus eigenlijk economisch kapitaal weg. Daar is niets links aan.’
Source: fd.nl
Technische universiteiten sluiten met tegenzin deur voor populaire studies
Terwijl bedrijven zitten te springen om goedopgeleide ingenieurs, kunnen de grootste twee technische universiteiten door geldgebrek de groei van het aantal studenten niet meer aan. Zowel Delft als Eindhoven kondigen daarom nieuwe studentenstops aan.
De TU Delft overweegt zelfs om opleidingen te sluiten als de overheid niet financieel bijspringt, zegt bestuursvoorzitter Tim van der Hagen. ‘Bedrijven zoals ASML, NXP, Philips en Shell zeggen tegen ons: “Geef ons meer ingenieurs”. Maar we moeten zeggen: de deur zit dicht. We kunnen niet nog meer mensen in de collegezalen en practicumruimtes proppen. Onze medewerkers werken zich helemaal te pletter, de rek is eruit. Als dit zo doorgaat moeten we kleiner worden en met bepaalde opleidingen stoppen.’ Welke opleidingen dit zijn, weet Van der Hagen nog niet. ‘Dat hangt af van het financiële plaatje, maar ook van de vraag van studenten en de arbeidsmarkt.’
De TU Eindhoven gaat het aantal bacheloropleidingen met een maximum aantal studenten volgend collegejaar uitbreiden van vier naar zeven of acht, afhankelijk van de definitieve studentenaantallen die in oktober bekend zijn. Het gaat onder andere om de studies werktuigbouwkunde, bouwkunde en waarschijnlijk ook wiskunde, zegt bestuursvoorzitter Jan Mengelers, die dit maandag bij de opening van het academisch jaar zal aankondigen.
Mengelers benadrukt dat zijn medewerkers het liefst zo veel mogelijk jonge mensen opleiden, zeker omdat de vraag van bedrijven twee keer groter is dan wat de technische universiteiten kunnen leveren. ‘Maar om de kwaliteit van het onderwijs en veiligheid in onze laboratoria te bewaken, moeten we de groei afremmen.’
Technische bedrijven zoals ASML, met wie ook Mengelers een ‘hotline’ heeft, staan achter de keuze om de groei te beperken, zegt de bestuursvoorzitter. ‘Met pijn en begrip. ASML is de grootste afnemer van onze ingenieurs. Maar ook zij vinden dat de groei niet ten koste mag gaan van de kwaliteit.’
Pijnverlichting
Universiteitenkoepel VSNU schaart zich achter de noodkreet en roept het kabinet op om de €850 mln die universiteiten toekomt vanwege de stopgezette basisbeurs eerder uit te keren. Dit extra geld voor onderwijs kan volgens voorzitter Pieter Duisenberg de eerste pijn verlichten.
De technische universiteiten zijn de afgelopen jaren fors gegroeid. Opeenvolgende kabinetten hebben universiteiten gestimuleerd om techniekopleidingen te promoten, vooral onder vrouwen, en buitenlandse studenten aan te trekken. Veel universiteiten hebben daar gretig gehoor aan gegeven. Zo is de TU Delft tien jaar tijd gegroeid van 15.800 studenten naar 24.000 dit jaar. Vorig studiejaar kwam 20% van de Delftse studenten uit het buitenland. In Eindhoven was dat 12%. Eindhoven rekent dit collegejaar op 12.000 studenten, versus 6500 in 2008.
Lees ook
Buitenlandse studenten leveren TU’s geen bergen geld op
Ondanks de groei van universiteiten blijft de financiering van de overheid achter, zegt onderzoeker Jos de Jonge van het Rathenau Instituut. Dat komt niet alleen omdat het geld dat universiteiten krijgen gebaseerd is op de studentenaantallen van twee jaar geleden, maar ook omdat het totale bedrag dat de overheid voor wetenschappelijk onderwijs uittrekt minder hard stijgt dan de studentenaantallen. Daardoor hebben universiteiten per student steeds minder geld beschikbaar.
De Jonge: ‘Sommige opleidingen in de landbouw en techniek zijn met 60% tot 70% gegroeid. Elke ondernemer weet dat je groei moet voorfinancieren en niet pas achteraf. Dat kun je even doen, maar op een gegeven moment gaat dat gewoon niet meer. De technische universiteiten hebben echt een punt.’
Van der Hagen van de TU Delft benadrukt dat de situatie ‘zeer urgent’ is. ‘We rekenen dit jaar voor het tweede jaar op rij op een negatief financieel resultaat. Eigenlijk zouden we extra onderzoekers en docenten aan moeten nemen, maar dat lukt niet. De plannen die we hebben voor achterstallig vastgoed en huisvesting kunnen we niet betalen en ook niet financieren met leningen. Dat is hoe de situatie nu is.’
Nog nooit zoveel buitenlandse studenten bij TU’s
De technische universiteiten hebben vorig studiejaar een recordaantal buitenlandse studenten aangetrokken. Vooral Engelstalige masterprogramma’s zijn populair: 1 op de 3 masterstudenten komt uit het buitenland.
Het maximum aantal studenten geldt voor de bachelor. Daar is de instroom van internationale studenten kleiner, ook omdat Nederlands vaak de voertaal is. Zo komt bij de TU Delft 7,2% van de bachelorstudenten uit het buitenland en bij de TU Eindhoven 8%.
Uitzondering
De bachelor technische informatica van de TU Delft is een uitzondering. Omdat de studie sinds dit jaar Engelstalig is, kreeg de opleiding meer dan 1000 aanmeldingen. Ruim driekwart kwam uit het buitenland. De opleiding is gewend aan 300 eerstejaars.
Om de kwaliteit van het onderwijs te bewaken, heeft de universiteit dit voorjaar besloten om de aanmelding voor niet-Europese studenten te sluiten. Dit mag niet volgens de wet, omdat universiteiten niet mogen selecteren op nationaliteit.
Maatregelen
Het ministerie van onderwijs onderzoekt nieuwe maatregelen om de groei van internationale studenten te beheersen. Tot nu toe kunnen universiteiten alleen een maximum aantal studenten instellen en studenten selecteren op kwaliteit en motivatie.
Bestuurders kunnen ook het collegegeld voor niet-Europese studenten verhogen of een studie weer Nederlandstalig maken. Technische universiteiten vinden Engels als voertaal noodzakelijk omdat het werkveld van ingenieurs internationaal is en veel docenten uit het buitenland komen.
Wanneer je online zoekt op ‘jongeren en verveling’ krijg je bijna 200.000 hits op Google. Bij het woord verveling hebben we al snel de associatie met een onderuitgezakte puber die lusteloos vanaf de bank naar de tv of het raam staart. Maar deze vorm van ‘vrijetijds-verveling’ lijkt steeds zeldzamer. De jongeren in ons Youngworks-trendteam vragen zich zelfs af wat de laatste keer was dat ze zich echt verveelden in hun vrije tijd. Wat zegt dit over de leefwereld van jongeren?
Verveling is volgens de Van Dale een “onaangenaam gevoel van leegte zodat de tijd lang lijkt”. De onderzoeker Adam Phillips is van mening dat (de perceptie van) een overdaad aan tijd een voorwaarde is om je echt te kunnen vervelen in je vrije tijd. Jongeren (10 – 19 jaar) hebben per week 47 uur aan vrije tijd (dus buiten school, werk, sport, eten en slapen). Dat is gemiddeld bijna zeven uur per dag. Voldoende tijd om je te vervelen zou je denken… Toch ervaren jongeren dit anders: vrije tijd is geen synoniem voor niksen.
Volgens het Tijdsbestedingsonderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) hebben Nederlanders altijd het gevoel dat ze het druk hebben, ook wanneer het in de praktijk wel meevalt. Ook onder jongeren herkennen we dit. De combinatie van online en offline mogelijkheden biedt altijd en overal iets te doen én creëert vaak het gevoel van een voortdurende (sociale) verplichting. Een momentje niks doen ervaren jongeren daarom snel als waardeloos, als verspilde tijd: “Er moet en kan nog zoveel gedaan worden! Huiswerk, ander werk, maar ook die nieuwe serie kijken waar iedereen het over heeft… whatever. Ik kan mijn tijd nu niet lopen verdoen.” Verveling is voor hen vooral een harde confrontatie met het feit dat ze niets doen en geeft een gevoel van waardeloosheid. Die confrontatie willen jongeren vaak uit de weg gaan of zo snel mogelijk verdrijven. Engels onderzoek, uitgevoerd door het onderzoeksbureau Platypus, laat zien dat het constante aanbod van nieuwe series en filmpjes op Netflix en YouTube-kanalen voor veel jongeren de meest voor de hand liggende manier is om verveling te verjagen. Deze onuitputtelijke entertainmentkanalen bieden altijd en overal voldoende prikkels of impulsen om het onaangename gevoel snel te verdrijven, met als gevolg dat jongeren in hun vrije tijd – zoals ze zelf aangeven – inderdaad niet vaak ‘diepe’ verveling ervaren. Terwijl ze alsnog hun tijd niet al te nuttig besteden…
Behoefte aan verveling?
Haaks op het wegdrukken van verveling zien we tegelijkertijd ook een andere behoefte: tijdens momenten van (daadwerkelijke) drukte kijken sommige jongeren ernaar uit om niks te doen. Dan lijkt ‘verveling’ voor hen opeens een moment van ultieme ontspanning. In een soort antireactie op voortdurende drukte zeggen sommige jongeren juist te verlangen naar een gevoel van verveling, naar de luxe van nutteloosheid. Ook voor hen biedt internet een uitkomst: zij zeggen daar te vluchten in ‘gefaciliteerde verveling’. Ze sluiten zich bijvoorbeeld af van de wereld om eindeloos te scrollen op sites als StumbleUpon of ze tekenen uit het niets, zonder doel urenlang een Doodle. Hier schuurt echter iets, want kunnen we deze activiteiten wel als ‘verveling’ kenmerken? Het zijn weinig prikkelende bezigheden, maar het zijn nog steeds ‘bezigheden’ die jongeren afleiden van hun daadwerkelijke gevoel (van verveling óf van drukte). Jongeren die zeggen te verlangen naar verveling, zoeken vooral naar ademruimte binnen hun volle agenda’s. Dit vinden ze in afgebakende afleidingsvrije activiteiten die gericht zijn op tijdverdrijf. Hoewel ze zich naar eigen zeggen willen ‘vervelen’, zoeken ze dus niet echt naar het onaangename, confronterende gevoel van verveling.
De noodzaak van verveling
De psycholoog John Eastwood is kritisch over het vluchtgedrag dat jongeren (en veel volwassenen) vertonen. Hij zegt dat we passieve ontvangers zijn geworden van stimulansen. Wanneer we ons vervelen (en dus zelfs wanneer we op zoek gaan naar verveling) vluchten we steeds meer in onze beeldschermen (tv, tablet, smartphones). Maar: “Verveling is net drijfzand, hoe meer we ons er tegen verzetten, hoe sneller we er in zinken”. Directe verdrijving van verveling beperkt namelijk de constructieve kracht van het vervelen. In een verveelde mindset zijn mensen sterker in staat tot associatief denken. Hoofdzakelijk omdat iemand die zich verveelt extra open staat voor nieuwe ervaringen en impulsen. Verveling zet aan tot creativiteit, want onbewust wil je jezelf bezighouden. Op het moment dat we een gevoel van verveling ervaren gaat ons brein op zoek naar manieren om dit lusteloze gevoel te doden. Juist op deze momenten worden nieuwe ideeën geboren. Daarnaast geeft verveling je de tijd om de wereld opnieuw te ontdekken. In de alledaagse drukte sta je niet stil bij de kleine dingen die in de wereld gebeuren. Maar wanneer de verveling toeslaat sta je plotseling gefascineerd te staren naar een spin die een web spint. Opeens is dat verveelde gevoel omgevormd tot een moment waarop je iets nieuws ontdekt.
Het huidige online en offline entertainmentaanbod biedt jongeren de mogelijkheid om het onaangename gevoel van verveling binnen enkele secondes te verdrijven, Prettig, maar op de lange termijn is het effect van dit laagdrempelige escapisme mogelijk minder positief. Wanneer jongeren het gevoel van verveling niet langer toelaten, komen zij niet op het constructieve punt waarbij hun creativiteit in gang wordt gezet. Gechargeerd kunnen we stellen dat de voortdurende (digitale) afleiding het creatieve potentieel van jongeren kan inperken. Maar…. hier bewijst school, vanuit een enigszins onverwachte hoek, haar enorme waarde. Onderwijs vindt in Nederland plaats binnen een relatief afleidingsvrije omgeving en is volgens diverse onderzoeken ook de bron van de meest intense en minst prettige vormen van verveling. Hoewel verveling uiteraard niet het hoofddoel is van onderwijs, waarborgt dit in een wereld vol afleiding wel het stimuleren van creativiteit bij de volgende generatie. Moeten we als docent de lusteloos uit het raam starende leerling ondertussen met andere ogen bekijken? En moeten we als ouder opgelucht ademhalen wanneer ons kind vraagt “Mam, Wat zal ik doen? Ik verveel me.”?
Bronnen:
Phillips, A. (1993). On kissing, tickling, and being bored: Psychoanalytic essays on the unexamined life. Cambridge, MA: Harvard University Press.
Gasper, K. & Middlewood, B.L. (2014) Approaching novel thoughts: Understanding why elation and boredom promote associative thought more than distress and relaxation. Journal of Experimental Social Psychology. 52
We verwachten steeds iets nieuws van het onderwijs, maar zonder dat de oude verwachtingen verdwijnen, schrijft emeritus hoogleraar Piet de Rooy in zijn nieuwe boek. ‘Dat een kind zich prettig moet voelen op school, is een tamelijk recente gedachte.’
Opinie – De hardnekkige kloof tussen mbo-opleiding en arbeidsmarkt kan alleen van onderop worden gedicht, betogen Marieke Gervers en Marc van der Meer.
Door: Marieke Gervers en Marc van der Meer – 5 oktober 2017, 11:59
Begin deze week kwamen ruim 200 betrokkenen uit het Amsterdamse beroepsonderwijs en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven bijeen in Pakhuis de Zwijger om de toekomst van het mbo te bespreken.
Een toekomst waarin innovatie centraal moet staan en waarin politici, bestuurders en docenten steeds dezelfde vraag dienen te beantwoorden: hoe zorgen we ervoor dat studenten daadwerkelijk aan de slag kunnen, nadat ze hun opleiding hebben afgerond?
Een antwoord daarop vinden is niet eenvoudig. De arbeidsmarkt verandert in een steeds hoger tempo. En scholen kunnen dat tempo met al hun regels, voorschriften en processen simpelweg niet bijbenen.
Massaal afhaken
Het mbo is de afgelopen jaren dan ook regelmatig weggezet als probleemgeval. Omdat het niveau van de afgestudeerden niet altijd aansluit op wat er op de werkvloer wordt gevraagd. Of omdat mbo-studenten die de stap zetten naar het hoger beroepsonderwijs massaal afhaken, omdat die opleidingen onvoldoende aansluiten op hun vaardigheden en behoeftes.
Zo komt het ideaal van blijven leren na de opleiding in deze groep het minst voor, terwijl juist zij dat zo hard nodig hebben. Veel mbo’ers gaan immers aan de slag in sectoren waar sprake is van verregaande flexibilisering.
Om het tij voor het mbo-onderwijs te keren, moet op landelijk niveau het besef doordringen dat onderwijsvernieuwing geen zaak van centrale sturing is. Er is vertrouwen en lef nodig om meer financiële ruimte en verantwoordelijkheid te leggen bij de onderwijsprofessionals zelf.
Zij weten tenslotte het beste wat er onder hun studenten leeft en wat er speelt op de werkvloer van bedrijven.
Geef ze de kans om aan hun eigen ontwikkeling te werken en zich in het snel transformerende werkveld te verdiepen. Dat betaalt zich uit: door de inzichten die dit oplevert, zijn ze in staat om hun opleidingen beter vorm te geven.
De juiste ingang
Daarnaast is het zaak om de arbeidsmarkt al in een veel vroeger stadium bij de opleidingen te betrekken. Er is veel animo bij innovatieve bedrijven en zelfstandige professionals om een bijdrage te leveren aan een betere aansluiting op het mbo-onderwijs.
Ze weten alleen de juiste ingang bij de onderwijsinstituten niet te vinden: het ontbreekt aan effectieve werkvormen of men spreekt elkaars taal niet. Dat is een gemiste kans voor beide partijen, maar vooral voor de toekomstige vakmensen.
Het is daarom tijd voor het mbo om de ramen en deuren wijder open te zetten en actief het werkveld in te gaan. Om experimenten van onderop te stimuleren, samenwerking tussen scholen te omarmen, alumni intensiever te betrekken bij het onderwijs en om van elkaars fouten en successen te leren.
Dit is de structuur die langzaamaan in Amsterdam is ontstaan na de introductie van de zogeheten mbo-agenda, nu zo’n twee jaar geleden. De gemeente durft de teugels te laten vieren en docenten krijgen de ruimte om hun eigen professionele profiel te versterken.
Het is tijd voor het mbo om de ramen en deuren wijder open te zetten en het werkveld in te gaan
Aan scholen de taak om samen te werken en kennis te delen. Bijvoorbeeld met de nieuwe ‘practoraten’ voor creatief vakmanschap en mediawijsheid.
Platformen voor nieuwe beroepspraktijken die nadrukkelijk met én voor de stad werken. Deze nieuwe structuur heeft impact, al valt er – zoals altijd – nog genoeg te verbeteren.
Wat ons betreft kan deze Amsterdamse werkwijze als inspiratie dienen voor de toekomst van het mbo-onderwijs in andere regio’s. Natuurlijk heeft elke sector en regio eigen kenmerken en behoeftes.
Maar de werkvormen die nodig zijn om de kloof tussen opleiding en arbeidsmarkt te verkleinen, komen van onderop en van opzij. Met een overheid die faciliteert en resultaten honoreert, docenten die verantwoordelijkheid krijgen en een arbeidsmarkt die zich manifesteert in de klas.
Inspiratie en bronnen m.b.t. onderwijs en de kunstvakken…